De kabinetsreactie op het Klimaatakkoord op hoofdlijnen is teleurstellend. Dat geldt in het bijzonder voor de gebouwde omgeving. Zowel voor de hogere belasting op gas als gebouw gebonden financiering wordt er fors gas teruggenomen. Ook is er geen signaal dat de gemeenten fors meer geld gaan krijgen voor de uitvoering van alle plannen. Wat betekent dit voor alle gemeenten die met ambitieuze collegeprogramma’s in de startblokken staan?
Minister Wiebes noemt de gemeenten “zijn meest geliefde partner” bij het realiseren van zijn klimaatdoelstellingen. Daarmee hebben de gemeenten een langdurige “flirt” succesvol afgerond. Al meer dan tien jaar hebben de gemeenten bij het rijk gelobbyd voor een grotere rol bij het klimaatbeleid. Deze lobby kwam in versnelling bij het kabinet met klimaatminister Jacqueline Cramer. Minister Cramer maakte extra budget vrij, zowel voor personeelscapaciteit als voor innovatieprojecten bij de gemeenten. Het ging wel om tijdelijke regelingen. Hoe kwetsbaar dit was bleek wel toen bij het daaropvolgende kabinet met staatssecretaris Atsma het thema klimaat een stuk lager op de prioriteitenlijst kwam te staan. Daarmee namen de rijksmiddelen voor de gemeenten fors af. Dit werd door de gemeenten vanuit hun eigen begroting veelal niet ondervangen, waardoor ook het lokale klimaatbeleid fors in kracht afnam.
De kans bestaat dat door de terugtrekkende beweging in Den Haag er ook op lokaal niveau stagnering optreedt. Wat kunnen gemeenten met de krappe budgetten toch doen om stappen te zetten in de transitie naar een aardgasvrije gebouwde omgeving?
Van losse projecten naar een programmatische aanpak
Allereerst is het van belang dat de stap gemaakt wordt van losse projecten en wijkinitiatieven naar meerjarige transitieprogramma’s. Van vele kleine potjes incidenteel geld naar structurele financiering. Dit vraagt ook om organiserend vermogen, dat is meer dan alleen extra capaciteit. Ook in de 100.000-plus gemeenten zien we dat vaak de programmatische samenhang nog ontbreekt, waardoor er suboptimaal gewerkt wordt en er kansen verloren gaan om voortgang te boeken.
Durf samen keuzes te maken
Het is voor gemeenten van belang om de basisinformatie op orde te krijgen. Ik doel dan op het in kaart brengen van de verschillende warmteopties. Die basisinformatie is nodig om tot een onderbouwde keuze te komen voor de eerste wijken om aan de slag te gaan. Dit vraagt om een goed proces met de professionele stakeholders en het zorgvuldig betrekken van de bewoners. Dit vraagt bovendien om een rechte rug van de bestuurders, want forse tegenwind zal er hoe dan ook komen.
Investeer in langdurige samenwerking
In de derde plaats is het zaak om te investeren in langdurige samenwerkingsverbanden met partners. Bijvoorbeeld op het gebied van het ontzorgen van particuliere huiseigenaren bij het verduurzamen van de woning. Dit vraagt om een hoge mate van professionaliteit waarin partijen alleen zullen investeren als zij weten dat de gemeenten een intensieve en langdurige samenwerking willen aangaan, juist ook langer dan één raadsperiode.
Besteed aandacht aan kennis- en competentieontwikkeling
Last but not least is het van belang om goed personeel op te leiden. De huidige fase in de warmtetransitie vraagt niet alleen om meer kennis, maar zeker ook om nieuwe competenties. Bij kennis gaat het om een verbreding van duurzaamheidskennis naar kennis over financierings- en participatievraagstukken. Bij competenties gaat het ontwikkelen van competenties op het gebied van data-analyse, monitoring en programmatisch werken.
Na een succesvolle “flirt” van meer dan tien jaar, hebben de gemeenten een stevige plek gekregen in het landelijke klimaatbeleid. Voor een duurzaam en evenwichtig partnership met het rijk is het wezenlijk dat zij ook zelfstandig stappen zetten, ook nu er voorlopig niet veel extra middelen komen.